De computer is in opmars... Dit zinnetje is al lang een gemeenplaats geworden. Terecht kan men zich afvragen of iemand, die over computers wil schrijven, niets beters heeft om op te merken. Zelfs de konstatering dat de computer van de vijfde generatie er aanstaat te komen is niets nieuws meer. Het is nog maar een kwestie van tijd. Het kan nog twee jaar duren, het kan nog tien jaar duren naar zijn eerste stralen lichten al op aan de horizon. Dat betekent dat in nauwelijks meer dan veertig jaar de computer is geworden van niets tot een alles overheersend instrument, dat de wereld sneller doet ineenschrompelen dan de transport revolutie via de luchtvaart en de kommunikatierevolutie via telefoon, radio en televisie.
Wij kunnen ons, op dit moment, nog maar heel moeilijk indenken, hoe wij, in het verdere verloop van de eenentwintigste eeuw, zullen worden beheerst door de informatika. Het kardinale punt is daarbij inderdaad of wij zullen worden beheerst of dat wij in staat zullen blijven om zelf te beheersen? Immers, de computers van de vijfde generatie zullen, als wij de vele populaire en minder populaire verwachtingen mogen geloven, intelligente machines zijn.
Er wordt hard gewerkt, vooral in Japan, aan de computer met kunstmatige intelligentie behebt. Ook in de Verenigde Staten en Europa gonst het van de aktiviteiten in de technische laboratoria en aan de programmeursterminals, om het ideaal te verwezenlijken: een computer, waar je gewoon tegen kunt praten die je dan antwoord geeft en vragen stelt om tenslotte, aan de hand van je antwoorden op zijn vragen, je probleem op te lossen. De machine die dat zal kunnen, heet dan een intelligente machine. Hij zal niet lang meer op zich laten wachten, maar is het predikaat intelligent wel op zijn plaats?
Een science fiction grapje luikdt als volgt: Op een goeie dag in de toekomst, worden alle computers van de hele wereld aan elkaar gekoppeld. De man die de laatste verbinding tot stand brengt, kan zich er niet van weerhouden aan dit kunstmatige monsterbrein een vraag te stellen die hem zijn leven lang al kwelt. Hij trekt het terminal mikrofoontje naar zich toe en vraagt:
"Is er een God?"
Het antwoord laat nog geen nanosekonde op zich wachten. Het bestaat slechts uit twee woorden, elk van slechts twee letters. Het luidt:
"Ja, nu."
Het is een beetje een cynisch grapje dat echter heel goed de hoge verwachtingen uitdrukt, die wij mensen van het begin van het informatietijdperk hebben van het door onszelf ontworpen instrumentarium. Als er al geen God bestaat, maken wij ons eenGod. Wij hebben Hem kennelijk nodig, ook als we niet in Hem geloven. Of althans... we hebben iets nodig dat groter is dan wijzelf....
Toch zou een diep gelovig mens, als Pierre Teilhard de Chardin, als hij nu nog leefde, door de ontwikkelingen in de computerindustrie niet verzwakt zijn in de overtuigingen die hij in zijn prachtige maar moeilijke geschriften heeft vastgelegd; integendeel: hij zou er in gestaafd zijn en zich wellicht hebben laten meeslepen in visioenaire ontboezemingen, zoals hij deed bij het aanschouwen van de deeltjesversneller in Berkeley. Tegelijk echter, zou hij zonder twijfel meewarig hebben geglimlacht over het gebruik van het begrip "intelligentie" voor de super elektronische breinen van morgen.
Vooral in de populaire lektuur over computers wordt men doorlopend gekonfronteerd met de woorden "dom" en "intelligent". Men heeft het over een "domme terminal" als het gaat om een toetsenbord met beeldscherm, verbonden met een centrale computer elders. Een "intelligente terminal" is dan de Personal computer die zijn eigen microprocessors herbergt evenals zijn eigen opslagsysteem, op harde schijven en op cd of dvd schijfjes of op usb-sticks of wat er binnen afzienbare tijd nog meer zal komen.
Die omschrijvingen slaan nergens op. Een computer is noch dom noch intelligent. Het is een instrument, een stuk gereedschap, dat alleen in handen van een goed geïnstrueerde gebruiker, voorzien van goede programmatuur, enorme prestaties kan verrichten. Of liever, het is de gebruiker die er de prestaties mee verricht...., net zoals het de chauffeur is, die zich met een auto snel kan verplaatsen.
Alle instrumenten die de mens zich heeft gemaakt, te beginnen met de knots om het jachtdier de hersenpan in te slaan zijn er gekomen om de, aan de mens eigen kapaciteiten te verbeteren, vergroten, versnellen, uit te breiden. Dankzij die ontwikkelingen kan de mens zich nu sneller en over grotere afstanden verplaatsen dan het snelste dier; hij kan hoger en sneller vliegen dan welke vogel ook en hij kan dieper in de oceanen doordringen dan de meeste vissen. Nu is hij dan, met zevenmijlslaarzen bezig de kapaciteiten van zijn eigen brein te vergroten en te versnellen en dat niet slechts individueel, maar juist in hoge mate kollektief.
De Amerikaanse filosoof Prof. C. Dennet schreef in "Wijsgerig Perspektief" nr 4, jaargang 1983-1984 een interessante beschouwing onder de titel: "Kunnen machines denken?". De konklusie waar hij toe kwam, sloeg de plank echter volledig mis en toonde alleen maar aan dat zijn pragmatische benadering voorbij gaat aan de essentie der dingen.
Het mooiste voorbeeld dat hij gaf en dat zijn eigen gevolgtrekking weerlegde, was de proef, genomen met enkele psychiaters, die, zittend achter een terminal moesten uitmaken of de antwoorden die zij op hun ingetikte vragen kregen van een echte paranoïde patiënt kwamen of van een computer. De antwoorden werden via twee teleprinters gegeven, - zo ging dat in die jaren nog - de ene verbonden met een onzichtbare, levende patiënt, de andere met een computer waarop een zogenaamd "expert programma" liep.
De meesten tuinden erin, wat onthullender is ten aanzien van de ondervragingstechniek van psychiaters dan van computers. Een "expert programma" is niet zo moeilijk op te stellen. Het kost wel erg veel tijd, omdat de programmeur alle mogelijke vragen en antwoorden moet voorzien. Maar hij zal zich tegelijkertijd beperken tot het specifieke onderwerp dat in het programma aan de orde komt. Het is dan ook voor de ondervrager van zo'n programma een klein kunstje om uit te maken of hij met een mens of wel met een computer te doen heeft. Één enkele vraag over de normale wereldkennis van een mens, zou de computer door de mand hebben laten vallen. Een echte patiënt zou er wel een antwoord op hebben gegeven, al was het nog zo'n bizar antwoord geweest.
De Amerikaanse hoogleraar meende, in navolging van anderen - met name van de Brit Allan Turing - te moeten stellen, dat als men uit de antwoorden van een computer niet langer zou kunnen nagaan of het om een mens of om een machine ging, wij dan zouden kunnen spreken van de denkende machine. De verwachting is er en is zelfs hoog gespannen, dat die denkende machine er komen zal, eerder dan wij vermoeden. Het zijn bovendien niet de eersten de besten, die dergelijke verwachtingen aanhangen.
Enkele jaren geleden hoorde ik eens een diskussie op de BBC, tussen drie computer deskundigen, waarvan er één durfde stellen, dat de huidige computers al het intelligentie peil hebben bereikt van een idioot. De goede man bewees daarmee echter alleen maar dat hij niet wist wat een idioot is. Dat is hem, als computer deskundige niet kwalijk te nemen; wel is hem kwalijk te nemen dat hij een uitspraak doet over iets waar hij geen verstand van heeft.
Wat is intelligentie? Dat is een vraag waar vele geleerden hun hoofd al over gebroken hebben. Echter, de laatste halve eeuw, zijn biologen `en filosofen het er in meerderheid wel over eens geworden, dat intelligentie het inherente gevolg is van de komplexifikatie van de materie. Met andere woorden, hoe hoger de graad van biochemische synthese van de materie, des te sterker treedt er bewustzijn naar buiten en, hoe sterker het bewustzijn, hoe hoger de graad van intelligentie. Materieopbouw-bewustzijn-intelligentie zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Het menselijk bewustzijn (en daarmee dus de menselijke intelligentie), manifesteert twee facetten: Enerzijds is zij in staat verantwoordelijkheid te aanvaarden voor zichzelf en voor anderen, anderzijds is zij even goed in staat in flagrante strijd met de eigen konklusies te handelen. Dat is, naar het mij voorkomt, één van de meest fundamentele aspekten van het denken. Dit werd prachtig uitgebeeld in de film "2001", naar het boek van Arthur C. Clarke (een van de weinige goede science fiction schrijvers). De film begon met een schitterend beeld van spelende apen, waarvan er één op een gegeven moment een stok de lucht in smeet. Al tuimelend veranderde die stok in het blauwe uitspansel in een ruimtevliegtuig.
De plot is echter een expeditie naar Saturnus. Het ruimteschip wordt feitelijk bestuurd door een computer, genaamd "HAL". Men kan niet aan de indruk ontkomen dat Arthur Clarke die naam heeft gekozen wegens de klankverwantschap met hel. Als de menselijke bemanning besluit de expeditie voortijdig te beëindigen en een koers terug uit te zetten, besluit HAL op zijn beurt, de menselijke bemanning te elimineren.
We kunnen echter niet spreken van een besluit van de computer. De aktie ligt besloten in zijn programma en al wat strijdig is met de automatische gevolgtrekkingen van het programma wordt, eveneens automatisch geëlimineerd. Een denkend wezen reageert niet automatisch op de manier van: als A, dan B maar: als A dan zou B moeten volgen maar laat ik eerst eens kijken of ik B wel wul.
Het hart van elke huidige computer is de chip, een plaatje silicium van een vierkante centimeter waarop men op dit moment al enkele miljoenen schakelingen kan onderbrengen. De chip is echter verre van gekompliceerde materie. In tegendeel. Het is er de fabrikanten alles aan gelegen om een zo zuiver mogelijke silicium structuur te verkrijgen en men spendeert miljoenen om de fabrieken tot vrijwel absoluut steriele en stofvrije werkplaatsen te maken. Dan nog valt er bij elk fabrikage proces een hoog percentage vervuilde chips af, waar zich toch nog mikroskopisch kleine stofdeeltjes in hebben kunnen vastzetten. Wat ook de ontwikkeling in de toekomst zal zijn want ongetwijfeld zal ook de chip niet aan het lot van de tijdelijkheid ontkomen, - evenmin als de vacuumbuis en germanium transistor, - het hart van wat dan intelligente computers zullen heten, zal zelfs eenvoudiger van materiestruktuur zijn dan de huidige chip.
Het denken is aan het leven voorbehouden, aan dat leven, dat een zeer hoge graad van komplexiteit heeft bereikt. Om het kunstmatig op te wekken zal men kunstmatig leven moeten verwekken, leven dat de komplexheid van het menselijk wezen heeft. Dat is een onmogelijkheid in de richting van de ontwikkeling van de computer, om niet te zeggen: een absolute onmogelijkheid. Dat is allerminst een ramp. Het gaat er bij de computer niet om intelligentie op te wekken maar de intelligentie van de mens te vergroten, precies op dezelfde manier als de mobiliteit van de mens vergroot is via onze vervoermiddelen. Wel zal het er de schijn van kunnen hebben, dat de computers van morgen intelligent zijn en dat zou voor sommige mensen wel eens een ramp kunnen zijn.